Interview met Ludwig Bindervoet, theatermaker en acteur

Ludwig Bindervoet- fotografie van: Catharina Gerritsen
12 april 2023

Met de Fair Practice Code wordt de kunstenaar weer gezien als geestelijk vader of moeder van het kunstwerk. Theatermaker en acteur Ludwig Bindervoet over te weinig geld in de theaterwereld die in zijn ogen te lief is om goed voor zichzelf op te komen. “We lijken wel lam geslagen na de vorige bezuinigingen.”

Wat vind je van de Fair Practice Code?

Eigenlijk is er niet zo gek veel aan te merken op de Fair Practice Code. Solidariteit, duurzaamheid, diversiteit, allemaal belangrijk en het kan ook allemaal beter. Het lijkt common sense, maar toch is het goed dat het opgeschreven is. Zo kun je er naar gaan handelen. Het lijkt me goed, voor makers maar ook voor werkgevers, dat er iets is waar je je aan kan houden. Het heeft alleen wel een paradoxale uitkomst. De kunstsector krijgt namelijk nu de rekening zelf gepresenteerd. Er komt, zo lijkt het, geen extra geld bij voor Fonds Podiumkunsten, wat betekent dat als iedereen wel fair betaald gaat worden dat er minder gemaakt kan gaan worden.

Ludwig Bindervoet- fotografie van: Catharina Gerritsen

Ludwig Bindervoet- fotografie van: Catharina Gerritsen

Is dat erg?

Dat is een gewetensvraag, maar er zullen dan kunstenaars werkloos worden. Ik denk niet dat dat ooit de bedoeling was van de code. Net als bij de bezuinigingen worden kunstenaars gepakt op hun goodwill. De kunstenaars wil zo graag dingen maken, dat ze zich keer op keer in de vingers snijden. Want, zo zeggen sommigen, het kan toch? Er worden toch nog steeds dingen gemaakt, ook na de bezuinigingen van Halbe? Dat klopt, maar er is veel verloren gegaan en het kan niet anders kan dan dat aan de achterkant van al die voorstellingen mensen slecht worden betaald. Wie zullen de rekening betalen? Waarschijnlijk de voorstellingen die het nu al moeilijk hebben, maar wel degelijk de moeite waard zijn. De vraag is dan: wat betekent die voorgenomen solidariteit uit de code als straks het geld verdeeld wordt?

Wat gaat er nu mis?

Veel kunstenaars denken liever niet over geld na, maar dat moet je wel. Je hebt een verantwoordelijkheid als je iets met subsidie aan het maken bent: wat geef je waaraan uit? Die verantwoordelijkheid betekent dan ook dat je als bedenker en maker wel goed wordt betaald. Je wordt gedwongen jezelf als kunstenaar als belangrijkste schakel in je werk te zien. Dat is volgens mij ook de kern van de code: het zet de maker centraal.

Ludwig Bindervoet- fotografie van: Catharina Gerritsen

Ludwig Bindervoet- fotografie van: Catharina Gerritsen

 

Dat gaat over solidariteit. Wat vind je een andere interessante pijler in de code?

Duurzaamheid is ook een interessant punt. Het Fonds Podiumkunst heeft de afgelopen vier jaar geïnvesteerd in URLAND zodat we ons konden ontwikkelen, om publiek op te kunnen bouwen en verder te professionaliseren, maar we krijgen naar de letter de volgende ronde geen geld – daar kan het fonds trouwens niks aan doen, dat ligt bij de minister. Zo zijn er meer gezelschappen. Dat zou een doodzonde zijn. Opbouw en ontwikkeling zonder vervolg is niet echt duurzaam te noemen.

Waarom lukt het de sector zo slecht om voor zichzelf op te komen?

De kunstenaar heeft de neiging zichzelf weg te cijferen. Leraren en boeren protesteren en krijgen er gelijk veel geld bij. Op de een of andere manier lukt dat ons niet. We zijn al blij met wat er wel al lukt, met dat we al mogen maken, terwijl de sector aan de achterkant versplinterd en uit elkaar geslagen is. Er gaan met nieuwe bezuinigingen makers verdwijnen, maar we roeren ons niet of nauwelijks. Er is te weinig woede. Ramsey Nasr zei bij zijn ontvangstspeech van de Louis d’Or dat we liever voor elkaar moeten zijn, maar ik ben het denk ik meer eens met wat Florian Hellwig schrijft in de Theaterkrant, dat er te weinig tegenspraak is in de sector. We mogen meer botsen, kritischer zijn, ons uitspreken. Er moet een discours zijn om impact te kunnen hebben. En impact heeft toneel al heel lang niet meer. Dat zou ons toch zorgen moeten baren.

Tekst: Ko van ’t Hek
Fotografie: Catharina Gerritsen